De mol
De mol is een prachtig beestje met een unieke levenswijze. Een mol scharrelt per dag een hoeveelheid voedsel bij elkaar, die gelijk is aan wel drie keer z'n eigen lichaamsgewicht. In de kaken van de mol staan scherpe tanden, waarmee met z'n prooi direct korte metten wordt gemaakt. Kikkers, slakken en muizen staan ook op het menu, mochten die onverhoopt in het gangenstelsel ronddolen. Een volwassen mol is ongeveer veertien cm lang en weegt tussen de tachtig en honderdveertig gram. Z'n zachte pels bestaat uit een dichte zwarte vacht, die op z'n buik grijs is. Van vocht of kou heeft de mol geen last, daar zorgt z'n (water- en zand)dichte jas wel voor. Alleen de vier poten zijn aan de onderkant onbehaard. De bleekroze huid ziet eruit als het velletje van een pasgeboren baby. De vijf tenen aan de vier schopvormige voeten zijn uitgerust met elk een scherpe, platte nagel waarmee al het onheil, zoals het graven van tunnels en het opwerpen van molshopen, wordt uitgevoerd. Twee miniscuul kleine ogen, zo groot als een flinke speldenknop, heeft de mol wel, maar geen oren. 'Horen' doet-ie met z'n tast- en snorharen, die ingeplant staan boven de spitse snuit.
Om voedsel te verzamelen is een uitgebreid gangenstelsel nodig. Graven wordt dus gedaan om voedsel te verzamelen. De verblijfsgangen en holtes waar voedselvoorraden worden aangelegd, waar wordt geslapen en waar het nest wordt gemaakt beslaan een lengte van om en nabij honderdvijftig meter. Ondergronds heeft de mol maar één vijand en dat zijn zijn soortgenoten. Het eigen territorium wordt fel verdedigd tegen andere voedselzoekende mollen. Iedere dag worden de gangen geïnspecteerd op aanwezig voedsel en op indringers. Zo nodig wordt een ingestorte gang gerepareerd. Bij het graven van het gangenstelsel wordt regelmatig grond omhoog geduwd. Dat zijn de voor ons mensen nare molshopen, die geheel onverwacht her en der opduiken. Voor de mol betekent zo'n molshoop letterlijk een adempauze: de hoop luchtige aarde dient als luchttoevoer voor de gangen.
In de paartijd en als er jongen zijn, leeft de mol samen met z'n vrouwtje. In mei - juni worden drie tot vier jongen geboren. Zolang de jongen nog niet hun eigen kostje bij elkaar kunnen scharrelen, genieten ze gastvrij onderdak. Daarna is het afgelopen en leeft elke mol strikt solitair. De jongen worden grootgebracht in een kogelronde ruimte, die aan een apart gemaakte zijgang ligt. De gang wordt door vader mol goed bewaakt tegen ongewenste indringers.
De mol leidt een geregeld leven: vier uur werken en eten worden gevolgd door vier uur rusten. Boven de grond waagt de mol zich zelden. Alleen wanneer een onoverkomelijke barrière op z'n gangpad ligt, moet hij wel eens boven over. Natuurlijke vijanden (predatoren) heeft hij ook: de vos, buizerd, kiekendief, uil, reiger en onze ooievaars lusten graag een molletje. En op en om ons erf moet natuurlijk boer Thomas daaraan worden toegevoegd.