De kerkuil

Een plotse schim in de schemer, of een angstaanjagend gekrijs, midden in de nacht... dat is voor velen de eerste ontmoeting met de kerkuil.

In de oude hooiberg op ons erf is door een uilenwerkgroep uit de omgeving een aantal jaar geleden een nestkast geplaatst. De lokatie van “Boerhoes” leek ideaal, met weilanden, akkers en een natuurgebied dat begraasd wordt door Galloway-runderen als naaste buren. Na een half jaar was de kast nog niet uitverkoren, dus hebben we hem omgedraaid, met de ingang naar een andere zijde. En een paar weken later had een uilenpaar de kast als woning gekozen. Inmiddels hebben ze al vier maal een nest met succes groot gebracht. 5 in 2004, 2 in 2005, in 2006 en in 2008 3 jonge kerkuilen. In 2009, 2010 en 2011 logeerden ze even bij de buren, maar in 2012 waren ze weer terug op het erf. Met 3 fraaie uilskuikens als resultaat. Nu, juni 2013 liggen er drie eieren in de kast. Spannend: blijven het 3, en wanneer horen we4 de uilskuikens blazen....

De kerkuil is een zeer tot de verbeelding sprekende vogel broedt en jaagt vaak in menselijke omgeving, maar slechts weinigen krijgen hem wat beter te zien. Veel voorkomende broedplaatsen zijn boerenschuren, kerktorens en andere bouwwerken, een enkele keer ook holle bomen. Het voedsel bestaat voornamelijk uit veldmuizen, aangevuld met huisspits- en bosspitsmuizen. Jonge kerkuilen kunnen soms flinke zwerftochten maken, maar eenmaal gevestigde vogels verblijven hun leven lang in hetzelfde leefgebied. De kerkuil is een evolutionair succes: de soort komt in 35 ondersoorten (varianten) voor op ieder continent, behalve op Antarctica. De kerkuil houdt niet van koude winters; zijn verenkleed is slecht in staat warmte vast te houden.

Tot in de jaren vijftig broedden jaarlijks minstens 1500 tot 3000 paar kerkuilen in halfopen landelijk gebied, vooral in het midden en oosten des lands. Ze houden van kleinschalige landschappen met ruigtes, akkers en weilanden. De turbulente ontwikkelingen op het platteland (verkavelingen, intensiever graslandgebruik, effectievere muizenbestrijding, verdwijnen ruige hoekjes en dergelijke) maakten het leven voor de kerkuilen er niet makkelijker op, hetgeen tot gevolg had dat na een - op zich normale - forse terugval door de strenge winter van 1963 en vooral die van 1979 nauwelijks meer een herstel optrad. In 1980 waren nog maar 100 paar kerkuilen over. Sindsdien gaat het de soort weer wat beter, hetgeen mede te danken is aan het intensieve beschermingsprogramma.

In de 90'er jaren broedden 700-1200 paar kerkuilen in ons land, waarvan zo'n driekwart in Friesland, Drenthe, Overijssel en Gelderland. Sinds 1998 gaat het beter met de Kerkuil, in 2000 broedden er ongeveer 2000 paren in Nederland. Deze uilen echter broeden hoofdzakelijk (ongeveer 90%) in nestkasten. Daarmee zijn kerkuilen bijzonder sterk afhankelijk van menselijke "goodwill". Bovendien is het aantal kerkuilen ook afhanelijk van het reproductiesucces van de belangrijkste prooi, veldmuizen. Het aantal veldmuizen vertoont een driejarige golfbeweging, welke de kerkuil met enige vertraging volgt.

Op dit moment huist er 1 uil in de kast. Geen jonge uilskuikens dit jaar dus. Maar wellicht vindt hij/zij nog een maatje voor volgend jaar.